De instructie voor het Joodse volk om iedere week Shabbat te houden komt op meerdere plekken in de Torah voor, zo ook in parashah Emor, de lezing van deze week (Wajikra 21-24). We lezen in 23:1-3: ‘De Eeuwige zei tegen Mozes: Zeg tegen de Israëlieten: Dit zijn de hoogtijdagen van de Eeuwige, die je als heilige dagen samen moet vieren. Dit zijn mijn hoogtijdagen: Zes dagen kun je werken, maar de zevende dag is het Shabbat, een dag van volstrekte rust, die je als heilige dag samen moet vieren. Je mag die dag geen enkele bezigheid verrichten. Waar je ook woont, het moet een rustdag zijn die aan de Eeuwige gewijd is.’
Voorafgaand aan de Amidah, ook bekend als Shemoneh Esrei, het staande gebed in de avonddienst in de synagoge, spreid de Eeuwige een baldakijn van vrede over het Joodse volk en Jerusalem, een verwijzing naar de nieuwe toekomst. Rabbi Aryeh Kaplan zegt over deze verwijzing het volgende: ‘Op Shabbat gaat de deur op een kier en zien we een vonk van het eeuwige. We voelen een briesje waaien uit de toekomstige wereld, wanneer alles Shabbat is. Het Shabbat-gevoel is een teken van de toekomst, wanneer mens en God in volledige harmonie zullen zijn.’[1] Als we thuiskomen zingen we samen Shalom Aleechem, een lied als welkomstgroet aan de twee engelen die Shabbat begeleiden. Dit lied is geliefd om het bijzondere moment waarop het wordt gezongen, de mooie melodie en haar inhoud. ‘Welkom, engelen van vrede, engelen van de Allerhoogste. Moge jullie komst ons al het goede brengen.’ Het eindigt met de laatste strofe van Psalm 121 (vers 8): ‘De Eeuwige houdt de wacht over je gaan en je komen van nu tot aan eeuwigheid.’ Het was de afgelopen Shabbat dat wij op een bijzondere wijze stil hebben gestaan bij dit specifieke vers en Psalm 121 in het bijzonder. Het vervolg van deze blog wil ik dan ook deze Psalm van commentaar voorzien. Psalm 121 is een pelgrimslied van acht strofen. Het is een lied voor degenen die ‘opgaan’, een metaforische wijze van een soort beklimming, een ‘naar boven gaan’. De Psalm maakt deel uit van vijftien Psalmen (120-134) die deze thematiek van ‘het opgaan’ uitdrukken. Volgens de commentatoren refereert dit mogelijk naar het opgaan naar Jerusalem tijdens de Festivals. De Psalmen werden gezongen door de pelgrims die deel uitmaakte van deze reis. Psalm 121 is een lied dat specifiek de gedachte uitdrukt waaruit wij de kracht en het vertrouwen mogen putten om te allen tijde ons te richten op de Eeuwige. De psalm bevat eerder geruststellende en bemoedigende woorden dan gebeden. In vers 1 lezen we dan ook: ‘Ik sla mijn ogen op naar de bergen, van waar komt mijn hulp? In het tweede en navolgende strofen ligt het antwoord besloten: ‘Mijn hulp komt van de Eeuwige die hemel en aarde gemaakt heeft. Hij zal je voet niet laten wankelen, Hij zal niet sluimeren, je wachter. Nee, Hij sluimert niet, Hij slaapt niet, de wachter van Israël.’ De inhoud van deze eerste strofen van het lied bepalen ons bij een belangrijk uitgangspunt van de joodse levenswandel: we richten onze aandacht op de instructies van de Eeuwige en de relatie met Hem om ons te helpen onze taken op aarde te kunnen volbrengen. Iedere nanoseconde van het dagelijkse is er afstemming met Hem, die alles heeft geschapen, zegt de psalmdichter. In afstemming met Zijn wil richt een mens zijn leven in, zoals wij ook kunnen lezen in Psalm 16:8: ‘Steeds houd ik de Eeuwige voor ogen, men Hem aan mijn zijde wankel ik niet.’ Shabbat is daarom niet alleen een moment van rust en revitalisering, maar ook van kalibratie, het weer richten van ons levenskompas. De Eeuwige als Wachter is een metafoor die volgens Rabbi Samson Raphael Hirsch verwijst naar de noodzaak van een beschermende rol van God. De mens, zegt Hirsch terecht in zijn commentaar op Psalm 121, is immers niet vrij van onvolkomenheden en gebreken. Als vrij mens kiest hij niet altijd het goede, of wijkt hij gewoonweg af van Zijn instructies. Een mens heeft daarom een Wachter, een beschermer nodig in dit leven.[2] Hij slaapt niet, sluimert niet en zal een mens als hij dreigt te wankelen altijd beschermen. De Eeuwige waakt over ons, of we daar nou altijd bewust van zijn of niet. Dat is een essentiële boodschap uit deze Psalm en om deze reden onderdeel van het begin van de Shabbat. ‘Hij is de schaduw aan je rechterhand (121:5): overdag kan de zon je niet steken, bij nacht de maan je niet schaden.’ (121:6). De Eeuwige [als Wachter] behoedt je voor alle kwaad, Hij waakt over je leven (121:7). De Psalm eindigt met dat Hij de wacht houdt over ons gaan en komen, van nu tot in eeuwigheid (121:8), de strofe waarmee Shalom Aleechem, het welkomstlied bij de aanvang van Shabbat eindigt met Psalm 121 en drukt de bescherming van de Wachter over ons leven uit. Shabbat is niet alleen een dag van niet-creëren, maar met name ook een dag van samenzijn; met dierbaren en de Wachter, de God, onze Schepper die ons beschermt en over ons waakt. Shalom Aleechem bepaalt ons bij de aanvang van Shabbat op deze eigenschap van de Eeuwige, onze Beschermer. Er is geen betekenisvollere wijze om de wekelijkse Shabbat mee te beginnen. [1] Kaplan, A. (1982). Sabbath: Day of Eternity. p. 127. [2] Hirsch, S.R. The Hirsch Tehillim. P.1034-1036. Click on 'previous' to read more Blogs (Klik op 'vorige' voor meer Blogs).
0 Comments
|