In de parashah van deze week, Aharee Mot, staat in vers 16:8 van het Bijbelboek Vajikra (Leviticus) een mysterieuze rite. We lezen: ‘Aaron zal door loting vaststellen welke bok bestemd is voor de Eeuwige en welke voor Azazeel.’
Deze rite verwijst naar een reinigingsoffer ten tijde van het Jodendom in de Oudheid. Diverse commentatoren, zoals Maimonides (Rambam, 1138-1204) in zijn Guide of the Perplexed (3:46, 3.107b), hebben nagedacht over deze mysterieuze gewoonte en zich gebogen over de het woord ‘Azazeel’. Volgens Rambam is de rite een symbolische act. De bok, bestemd voor Azazeel, wordt niet geslacht, verbrand, of ritueel opgeofferd maar verbannen, geworpen in de wildernis, een desolate plek ver verwijderd van de menselijke gewenning; het proces waarbij mensen aan iets wennen, zodat ze het niet langer onaangenaam vinden of als een bedreiging beschouwen. De andere bok, bestemd voor de Eeuwige, wordt wel geslacht en opgedragen als reinigingsoffer (16:9). Het ritueel is bedoeld om een nieuwe vorm in de ziel op te roepen, een passie voor boetedoening, en in feite te zeggen: 'Wij hebben al onze daden uit het verleden gezuiverd, ze achter ons gelaten en ze volledig verbannen.’[1] Azazeel is de term voor ‘het kwade’[2] of ‘onzuiver’, ook wel bekend als sitra ahara, de ‘andere zijde’, datgene wat donker en desolaat is, gesymboliseerd door de onbewoonbare wildernis van de woestijn. De nog levende bok is daarom niet aangemerkt als een offer maar ‘verbannen naar Azaleel’, dat, of het nu een plaatsnaam of een toestand van bestaan is, zich in de wildernis bevindt. Volgens een commentaar in de Talmud, in Yoma 62a, is de instructie om twee volkomen identieke bokken van dezelfde leeftijd, grootte en voorkomen uit te kiezen. Volgens Rebbe Nachman of Breslov (1772-1810)[3] is ondanks hun gelijkenis een van de bokken voor de Eeuwige en de andere voor Azazeel. Rebbe Nachman vraagt zich af wat hiertoe de reden is. Hij zegt hierover: ‘Onwaarheid kan op waarheid lijken, en men kan ze misschien niet van elkaar onderscheiden. Daarom werden de bokken door loting getrokken: de Joden vertrouwden erop dat God zou onthullen welke bok voor heiligheid was en welke voor ‘de andere zijde’. Ook wij moeten erop vertrouwen dat God ons het verschil laat zien tussen onwaarheid en waarheid.’[4] Rebbe Nachman wijst in dit commentaar op het belang van onderscheidend vermogen.[5] De mysterieuze rite die sinds de vernietiging van de Tempel en haar dienst in het jaar 70 niet meer wordt uitgevoerd, is een goed voorbeeld van een chukim, een richtlijn waarvan de oorsprong en reden vaag en onduidelijk is (en blijft). Dit soort richtlijnen in de Joodse Bijbel gaan het verstand te boven, maar dat betekent niet dat wij mensen het recht hebben aan haar betrouwbaarheid en validiteit te twijfelen.[6] De aloude rite uit onze wekelijkse parashah verwijst naar de thema’s ‘vergeving’ en ‘berouw’ (teshuvah). Rabbi Joseph B. Soloveitchik (1903-1993) legt in zijn bekende publicatie over deze thematiek het volgende: ‘De zondebok symboliseert degene die lijdt onder al zijn onvolkomenheden. Als hij spijt heeft en berouw krijgt van de fouten, worden deze beschouwd als offers aan God.’ Onder 'berouw' verstaan we oprechte spijt over iets wat je verkeerd hebt gedaan, of wat je ten onrechte hebt nagelaten. Het is een vorm van wroeging, waarin gevoelens van droefheid gepaard gaan met het verlangen om het weer goed te maken of om je leven te beteren. Het onderliggende principe voor teshuvah is dat de mens van de Eeuwige een vrije wil heeft ontvangen. De Rambam zegt hierover: ‘De vrije wil is aan ieder mens gegeven. Als hij de weg van het goede wil bewandelen en rechtvaardig [letterlijk: recht doen aan Zijn instructies] wil zijn, dan is de keus aan hem; en als hij de weg van het kwade wil bewandelen en slecht wil zijn, dan is de keus aan hem.’[7] Zoals in eerder blogs beschreven hecht de joodse filosofie grote waarde aan de vrije wil van de mens. Het is zelfs fundamenteel. De mens is in haar optiek hooguit zwak gedetermineerd. Wij kennen niet een strikt deterministische opvatting, niet theologisch (‘de mens is intrinsiek zondig’), niet biologisch (‘het functioneren van de mens wordt bepaald door zijn brein, neurotransmitters en hormonen’), of sociaal (de mens is een product van zijn omgeving). ‘U staat voor de keuze tussen leven en dood, tussen zegen en vloek. Kies voor het leven…’, is daarom een kerntekst uit de Torah.[8] Rav Abraham Yitzchak HaKohen Kook (1865-1935), onze eerste Asjkenazische opperrabbijn, werpt licht op nog een ander aspect van teshuvah. Het belangrijkste, zegt hij, is dat een persoon middels teshuvah kan terugkeren tot zichzelf, dat willen zeggen: de kern van zijn ziel, zijn unieke ik.[9] Afgeweken van de weg die zijn Schepper hem wijst, is het mogelijk zijn ware ik in nauwe afstemming met de Eeuwige weer te herwinnen. Teshuvah is in zijn optiek dus strikt genomen veel meer dan alleen vergeving en het ervaren van wroeging. Het is veel krachtiger als men beseft dat de mens in staat is terug te keren naar zijn ware zelf. Dit is een vorm van herschikking en kalibratie. Teshuvah is in essentie een poging om terug te keren naar iemands oorspronkelijke status, naar de bron van leven en hoger wezen in hun volheid. Rav Kook beschouwt het proces van terugkeer als volkomen natuurlijk, omdat zonde niets anders is dan een afwijking van de ware aard van de mens. Teshuvah, zegt Rav Kook, is geïnspireerd door het verlangen van al het bestaande om beter, zuiverder, robuuster en subliemer te zijn dan het momenteel is. Daarmee is teshuvah de meest gezonde emotie van de menselijke ziel. Het is een terugkeer naar onze essentie, de harmonie met onszelf, onze gezinnen en onze Schepper.[10] Teshuvah is dagelijkse kost voor de gelovige Jood. Het is een oefening van de mens, waarbij men van jongs af aan leert dat verschillende processtappen nodig zijn: 1) de her- en erkenning van iets wat afwijkt van het Goede (‘ik heb iets verkeerd gedaan’), 2) spijt en wroeging (schuld), 3) het besluit om het ‘verkeerde’ na te laten en keuze om het goede na te volgen, 4) in een volgende gelijke situatie het goede doen (en het verkeerde na te laten). Hierbij is het gebruikelijk om in detail het volgende uit te spreken: ‘Eeuwige, ik heb gezondigd en uw instructies overtreden; ik schaam mij en ervaart schuld dat ik dit heb gedaan, en ik beloof U dit niet meer te doen.’ Het ervaren van verlies en afstand tot de Eeuwige is precies het scharnierpunt waarop het verleden kan worden getransformeerd. Het is een vorm van reconstructie die ook zo kenmerkend is voor veerkracht. Mensen die veerkrachtig zijn, zijn in staat om te veranderen en hun verleden te reconstrueren. Aanvullend aan bovenstaande, wil ik in deze bijdrage nog een ander aspect van teshuvah aan de orde stellen. Het is van belang om datgene wat heeft gezorgd voor de afstand tot de Eeuwige en de bijbehorende schuld en gevoelens van schaamte, te herinneren. Het is de herinnering aan zonde, zegt Rav Soloveitchik, die de kracht in de diepste ziel van de boeteling vrijmaakt om grotere dingen te doen dan ooit tevoren. De energie van zonde kan worden gebruikt om iemand naar nieuwe hoogten te brengen. Juist wanneer de zondaar reflecteert om zijn verlies en pijn, is hij in staat om in zichzelf het verlangen naar heiligheid te creëren. Als hij dit verlangen actualiseert, houdt de zonde op de betekenis van zonde te dragen en wordt ze getransformeerd tot een positief onderdeel van zijn groeitraject. Het wordt een verdienste. Dit is wat Rabbi Shimon Ben Lakish, beter bekend als Reish Lakish (c. 200- c.275) bedoelde toen hij zei dat berouw uit liefde onze zonden uit het verleden in verdiensten verandert.[11] In Devarim (Deuteronomium) 32:9 staat dat Jacob het deel was dat hij zichzelf toemat. Rabbi Shnuer Zalman of Liadi (1745-1812) reflecteert op deze metafoor van een touw en beschrijft hiermee de relatie tussen de Eeuwige en het Joodse volk. Hij stelt dat als een touw in het midden in tweeën is geknipt en daarmee uit twee delen bestaat, het weer met een knoop aan elkaar kan worden gemaakt. De twee delen worden door middel van de knoop weer tot een geheel hersteld. Wanneer de knoop is gemaakt, zijn de twee uiteinden dichter bij elkaar dan toen het touw nog niet doormidden was geknipt. Zo ook, wanner een persoon zondigt, tast hij de connectie met de Eeuwige aan. Wanneer echter hersteld door een nieuwe knoop, raken de geliefden [denk aan Hooglied] meer met elkaar verweven en dichter bij elkaar dan voorheen. De metafoor van het doorsnijden van het touw is prachtig omdat het touw op twee manieren verandert wanneer de knoop opnieuw wordt vastgemaakt. De Eeuwige beschrijft Zijn relatie met Zijn volk als een touw omdat hij niet vraagt om perfectie. Hij heeft nabijheid en intimiteit op het oog. Hij vraagt ons, metaforisch gesproken, om steeds maar weer opnieuw de knoop vast te maken, steeds nabijer en meer intiem. Een rechtvaardige, zegt de Spreukendichter, komt zevenmaal ten val, maar telkens staat hij op. Een goddeloze struikelt door zijn slechte daden en komt voorgoed ten val.[12] De rechtvaardige, degene die recht doet aan Zijn instructies en in een levende relatie met hem leeft, is geen perfect mens, maar iemand die de kennis en kunde van teshuvah beheerst en instaat is om met vallen en opstaan steeds dichterbij zijn Schepper te leven. De Joodse Bijbel staat vol met verhalen en gedichten over deze kennis en kunde, denk maar aan Judah (in het Bijbelboek Beresjiet/ Genesis) of Koning David als dichter van tal van psalmen. De mysterieuze rite uit parashah Aharee Mot is naast een bekende chukim uit de Torah, ook een tekst die ons wijst op de mogelijkheid tot teshuvah; terugkeer tot de Eeuwige en daarmee een terugkeer naar de kern van iemands persoonlijkheid. [1] Moses Maimonides. The Guide of the Perplexed, een 2024 editie van Stanford University Press, p.493. [2] In de Midrash en Kabbalah refereert men aan de term ‘Samael’, grofweg een equivalent van de term ‘Satan’. [3] De naam ‘Rebbe’ is een veelal gegeven naam aan een Rabbi uit de Chassidische stroming van het Jodendom. Ik las eens (wel grappig): ‘Er zijn veel verschillen, te veel om hier op te noemen, maar één daarvan is deze: een rabbijn beantwoordt vragen, een rebbe antwoordt mensen. Een rabbijn hoort wat je zegt met je mond, een rebbe hoort wat je zegt met je ziel.’ [4] In Nachman’s Likutey Halakhot IV, p.416 [5] Dit vermogen beschouwt men in de klinische psychologie als een teken van volwassenheid en ik-sterkte. [6] Zoals beschreven in de Talmud, Yoma 67b. [7] Mishneh Torah, Hilchot Teshuvah, 5:1. [8] Devarim/ Deuternomium 30:19. [9] Orot ha-Teshuvah, 15:10. [10] Zie ook eerdere blogs over dit thema, o.a. #8 en #20. [11] Het leven van Reish Lakish was tot zijn leven een radicale transformatie doormaakte en rabbijn werd, de leider van een bende dieven. Hij werd een van de bekende rabbijnen uit de geschiedenis. Zie: Talmud, Baba Metzia 84a. [12] Misjlee (Spreuken) 24:16. Opvallend in deze tekst is het feit dat ‘de rechtvaardige’ in het enkelvoud wordt geschreven en ‘de goddeloze’ in het meervoud. Zelfs, zegt de Vilna Gaon in een commentaar, al is de rechtvaardige alleen en zonder bronnen van steun of anderszins, dan zal de Eeuwige hem helpen, ook al zijn de goddelozen met veel, zij zullen vallen. Click on 'previous' to read more Blogs (Klik op 'vorige' voor meer Blogs).
0 Comments
Your comment will be posted after it is approved.
Leave a Reply. |